De jaarlijkse *stripdagen staan weer voor de deur dus tijd om schaakspellen met stripthema in het zonnetje te zetten. Door de schenking van de collectie Rademaker zijn er een paar noemenswaardige strip-schaakspellen bijgekomen.
Wallace & Gromit, Shrek, Southpark. Het zijn vooral animatie-en tekenfilmfiguren die een plekje hebben gekregen in de collectie Rademaker. Maar stripfiguren en animatiefiguren zijn nauw verwant. Zo vond Kuifje, van origine een krantenstrip, zijn weg naar het witte doek en de avonturen van animatiefiguren Wallace & Gromit zijn ook te lezen in de Engelse krant The Sun.
Voor de geschiedenisartikelen van het Schaakstukkenmuseum hebben al verschillende stripfiguren en -vormen de revue gepasseerd. Suske & Wiske, Walt Disney figuren, Mangastrips. Het is hoog tijd voor een artikel over de geschiedenis van de strip zelf.
Bewegende Neushoorns
Wat is een strip eigenlijk? Het belangrijkste kenmerk is dat een strip om een vertelling gaat van elkaar opvolgende en samenhangende beelden. Voor de geschiedenis van de strip betekent dit dat we een stuk verder terug de tijd in kunnen dan de eerste stripboeken of de vroegste krantenstripjes uit negentiende eeuw.
Het oudste voorbeeld van een strip is ongeveer 31.000 jaar oud, hoewel niet iedereen het een strip vindt. Het gaat om een grotschildering van een neushoorn in het Zuid-Franse Chauvet. De voorstanders zien aangebrachte beweging in de schildering die een tijdsverloop weergeeft: dit is geen los beeld, nee, hier wordt een verhaal door de tijd heen verteld.
Maar ook als we minder ver teruggaan in de tijd, zien we strips. De oude Egyptenaren combineerden 4000 jaar geleden beeld met tekst. De tekeningen en bijbehorende hïerogliefen hakten ze uit in steen en met behulp van chronologie vertelden ze verhalen over goden, farao’s en helden. De Romeinen volgden dit voorbeeld, bijvoorbeeld met de beroemde zuil van Trajanus aan het begin van onze jaartelling. De zuil toont een politiek beeldverhaal van 155 scènes in chronologische volgorde, verspreid over 200 meter.
Klaagstrip
Na de Romeinen is het duizend jaar stil, wat betreft beeldverhalen in Europa. Het wandtapijt van Bayeux, met de uitbeelding van de Battle of Hastings in 1066, is de eerstvolgende. Vervolgens zien we de opkomst van handgemaakte tekeningen in middeleeuwse boeken die de teksten illustreren.
Het vroegst bekende gebruik van tekstballonnen bij beeld in Nederland zijn te vinden in een brief uit 1493. Hierin omschreef én tekende de graaf van Meurs zijn gijzeling door de Fransen. Deze brief was geschreven aan de hertog van Gelre en dus niet gericht aan een groot aantal lezers. Dit gold ook voor de boeken tot de komst van de boekdrukkunst. Zij waren zo kostbaar dat alleen geestelijken en de elite ze konden betalen.
Massaproductie
De grote ommekeer kwam in de 16e eeuw. Perkament werd vervangen door papier en houtgravures konden met behulp van de drukpers makkelijk grotere oplages leveren. Hiermee werd het bereik in één klap een stuk groter. Naast teksten, gold dit ook voor beeldverhalen, waarbij de tekst vaak onder de tekeningen werd gezet. Met beeld konden namelijk ook de grote groep analfabeten bereikt worden, bijvoorbeeld in het geval van politieke pamfletten.
In Nederland noemden we een losse bladzijde met opeenvolgende tekeningen en daarbij wat tekst als uitleg ‘centsprenten’. Ze werden zeker niet alleen ingezet als politiek middel maar ook puur voor vermaak. De lage prijs zorgde voor een grote populariteit en de meeste mensen kenden deze stripvorm. Ze werden tot aan begin van de 20e eeuw gedrukt.
Stripboeken
Het oudste Nederlandse stripboek stamt uit 1834, getiteld ‘Historie van het huis van Adriaan, ene grappige vertelling’. Ook hier betreft het afbeeldingen door houtgravures met daaronder een tekst. De stripboeken zoals wij ze kennen ontstaan pas in de 20e eeuw. Hierbij hebben kranten een belangrijke rol gespeeld, naar Amerikaans voorbeeld. Daar waren de beeldverhalen erg populair onder de vele immigranten, die de taal nog niet (goed) spraken. De hoeveelheid kranten en de afzetmarkt groeiden sterk in de 19e eeuw en kranten plaatsen dagelijks hun eigen cartoons. Aan het einde van de eeuw zien we de strip in vorm die we nu gewend zijn: opeenvolgende tekeningen in kaders, gecombineerd met tekstballonnen, die samen een verhaal vertellen.
In de eerste decennia van de 20e eeuw krijgt de strip via de krant voet aan de Nederlandse grond. De Telegraaf begon met een uit het Engels vertaalde strip over de avonturen van een jongen en een varken, Jopie Slim en Dickie Bergmans. Nederlandse striptekenaars volgden en in 1922 verscheen de strip Bulletje en Boonenstaak in het sociaaldemocratische dagblad Het Volk. De makers, George van Raemdonck (tekeningen) en A.M. de Jong (tekst) zetten zich met hun strip af tegen de brave avonturen van Jopie & Dickie. Daarnaast ging het hen niet alleen om vermaak maar deelden ze ook hun opvattingen over sociale kwesties via de strip.
Vanaf mei 1936 verscheen het eerste wekelijks stripblad, ‘Doe mee!’. Na de Tweede Wereldoorlog werd de strip pas echt booming en veel bekende helden stammen uit die tijd, zoals Tom Poes, kapitein Rob en Erik de Noorman. Niet iedereen was blij met deze groeiende populariteit, vanwege de ‘ruwe weergave’ in sommige strips. Om de tere kinderziel te beschermen, riep minister van onderwijs, kunsten en wetenschappen TH. Rutten op 25 oktober 1948 scholen op om de verspreiding van strips onder hun leerlingen tegen te gaan.
Hoewel niet iedereen strips even verantwoord vond, heeft de minister zijn zin niet gekregen. De strip werd in de jaren die volgden populairder dan ooit, zowel onder kinderen als volwassen. Gelukkig maar, want wie is er niet groot mee geworden? En zonder strips als inspiratiebron had het Schaakstukkenmuseum aardig wat schaakspellen moeten missen!
Door Marjolein Overmeer
* Stripdagen 31/3 en 1/4 in de Jaarbeurshallen van Utrecht.
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.