Elk jaar in augustus breken er spannende tijden aan voor schaakliefhebbers. Ruim een week lang staat het Poolse stadje Polanica Zdrój in teken van het Akiba Rubinstein-festival. Dit schaaktoernooi is vernoemd naar en wordt sinds 1963 georganiseerd ter ere van deze Poolse grootmeester.
Honderd jaar geleden was Akiba Kiwelowicz Rubinstein één van de beste schakers ter wereld. In 1950 werd hij zelfs onderscheiden met de titel van grootmeester. Tragisch genoeg had Rubinstein toen al jaren geen wedstrijden meer gespeeld, laat staan gewonnen. Hij leed namelijk aan een pathologische angststoornis, een sociale fobie waardoor hij niet meer in het openbaar durfde te spelen.
Meester, geen rabbijn
De Joodse Akiba werd in 1880 geboren in de Poolse stad Stawiski. Hij was de jongste spruit in het grote gezin Rubinstein met wel twaalf kinderen. Vlak voor Akiba’s geboorte stierf vader Rubinstein en het gezin leefde in bittere armoede. Van de twaalf kinderen stierven er maar liefst tien aan tuberculose. Akiba zou worden opgevoed door zijn grootouders en tijdens zijn jeugd had hij nooit geschaakt. Toen hij als tiener in aanraking kwam met het spel, was hij echter onmiddellijk verkocht. In 1901 verhuisde Rubinstein naar Lodz, waar hij schaaktraining kreeg van meester Gersz Salwe. Hij bleek talent te hebben. Hij studeerde op dat moment voor rabbijn, maar nadat hij in 1903 hoog eindigde in een toernooi hing hij zijn boekrollen aan de wilgen.
Vanaf dat moment stortte de jongeman zich helemaal op het schaakspel en dat betaalde zich al snel uit. In 1905 speelde hij voor het eerst een internationaal toernooi als professioneel schaker, in Barmen, en hij haalde gelijk de gedeelde eerste plaats. Dit zou de eerste hoofdprijs in een lange reeks blijken voor de nieuwe meester. In 1907 werd Rubinstein kampioen van Rusland in en 1912 won hij zelfs vijf grote toernooien. Dat jaar is dan ook de boeken in gegaan als het Rubinsteinjaar.
Onder druk
Op dat moment was Rubinstein een van de beste schakers ter wereld en tegen die druk was hij niet goed bestand. Daarnaast was hij een enorme perfectionist, die floreerde wanneer alles volgens zijn plan verliep, maar niet flexibel genoeg was om zijn strategie aan te passen, als dat moest. Toen Rubinstein de regerend wereldkampioen Emanuel Lasker in 1914 had uitgedaagd, ging het voor het eerst mis.
Voordat ze om de wereldtitel zouden spelen, deden de beide meesters mee aan het toernooi in Sint-Petersburg. De verwachtingen waren hoog gespannen want Rubinstein had in 1909 van Lasker gewonnen. Hij wist zich echter niet te plaatsen voor de finales tijdens dit toernooi en dit zou niet de laatste keer zijn dat Rubinstein slecht scoorde onder druk. Hij was er ziek van en wilde revanche. Die kans vervloog echter met het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog later dat jaar: de officiële kampioenswedstrijd tegen Lasker ging niet door.
Geen geld, geen kampioen
Tijdens de oorlog kon Rubinstein alleen in Polen spelen, op een uitzondering van een toernooi in Berlijn na. Daardoor was het leven als professioneel schaker geen vetpot. In de liefde ging het gelukkig beter met hem. In 1917 trouwde Rubinstein met Eugénie Lew en het jaar erop mochten ze hun zoon Jonas verwelkomen. Nadat de vrede uitbrak, verhuisde het jonge gezin naar Zweden en pakte Rubinstein zijn professionele schaakcarrière weer op. Hier had hij echter geld voor nodig.
Voordat de FIDE, de internationale schaakbond, in 1924 werd opgericht, kon een schaker de regerend wereldkampioen wel uitdagen, maar stelde de wereldkampioen daar een geldbedrag tegenover. Zonder geld kon er dus niet voor het wereldkampioenschap geschaakt én gewonnen worden. Emanuel Lasker eiste zo’n hoog bedrag, dat de verarmde Rubinstein niet meer tegen hem kon spelen voor het wereldkampioenschap. Gelukkig won hij wel andere grote toernooien: in 1922 wist hij bijvoorbeeld het toernooi van Wenen op zijn naam te schrijven. Het zuurverdiende prijzengeld kwam helaas niet verder dan de grens: de Oostenrijkse grenswachters namen het in beslag toen Rubinstein op weg was naar huis.
Met pensioen
Rubinstein scoorde wisselend op grote toernooien maar leidde in 1930 het Poolse team tijdens de schaakolympiade in Hamburg naar de overwinning. De Polen wonnen overtuigend met dertien overwinningen en vier gelijke spelen. Het jaar erop won Rubinstein zelf een zilveren olympische medaille. Maar al die overwinningen hielpen hem niet van zijn enorme verlegenheid af. Sterker nog, na een mentale inzinking in 1932 zou hij tijdens een toernooi eenzaam in een afgelegen hoekje gaan zitten, wachtend op de volgende zet.
Zijn oude niveau had Rubinstein nooit meer gehaald en zijn angststoornis zat hem steeds meer in de weg. Niet lang na zijn inzinking moest de grootmeester het voor gezien houden en ging hij met pensioen. Terugkijkend had Rubinstein zijn laatste belangrijke internationale toernooi in januari 1932 gespeeld, en wel in Rotterdam. Ter nagedachtenis aan deze beroemde Poolse schaker kunt u nu nog steeds enkele Poolse schaakspellen in het Rotterdamse Schaakstukkenmuseum bekijken. Daarmee is de cirkel rond.
Door Marjolein Overmeer
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.